Integratieve Counseling & Psychotherapie

Client based: het Nieuwe Paradigma in de veranderkunde

Bezoek ons Open Huis

‘All Change is Self Change’

In het bovenstaand citaat vind je het uitgangspunt van De Nederlandse Academie in het werken met cliënten, kinderen en hun ouders. Niet wij, maar de cliënt is degene die verandert, die het therapeutische werk verzet. Natuurlijk zouden we graag beschikken over geweldige interventies waarmee wij de cliënt kunnen helen en genezen. Echter, technieken en interventieprotocollen dragen niet meer bij dan een schamele 1% van het totaal waarneembare effect. 

 

Hoe nu verder?

‘Therapy is simply self change, professionally coached!’

Tot 2000 gingen ook wij uit van het concept van ‘werkzame technieken en evidenced based interventieprotocollen’ om bepaalde problemen aan te pakken. Dit concept blijkt niet meer houdbaar. Daarom is het nu tijd voor een geheel Nieuw Paradigma in de veranderkunde: ‘client based’ werken.
Onze opleidingen zijn sinds 2010 als enige in Nederland volledig geüpgraded naar de 3e generatie integratieve ontwikkeling. Daarin staat de mens centraal die het eigenlijke veranderingswerk verzet: jouw cliënt!

Welke therapie is nu de beste?

Iedere richting zoals Gestalt, Transactionele Analyse, Systemisch werk, EMDR, CognitieveGedragsTherapie, Psychodynamische therapie, Lichaamswerk, etc. zal willen beweren dat die cliënt nu juist door hun bijzondere werkwijze beter is geworden. Waar ze allemaal gelijk in hebben is dat de cliënt in 70-80% van de gevallen echt beter is geworden. Waar ze allemaal ongelijk in hebben is dat dit zou komen door hun bijzondere diagnose, werkwijze of door hun specifieke werkzame interventie. Hoe zit dit precies?

 

Al in 1939 gaf Saul Rosenzweig aan dat alle therapieën even werkzaam zijn. Hij noemde dit het Dodo bird verdict.  Rosenzweig vond dat de gemeenschappelijke factoren in therapie belangrijker zijn dan de specifieke technische verschillen tussen de therapieën. Hij kreeg veel kritiek op zijn stelling, maar tegenwoordig worden zijn inzichten door velen gedeeld.

 

In 1996 concludeerden Roth & Fonagy na de analyse van 25 jaar van psychotherapie-onderzoek dat geen enkel model of therapie beter werkt dan welke andere dan ook.

Evidenced based interventies: een illusie?

In 1999 maakte Lambert en Asay al de inschatting dat de specifieke technieken van een bepaalde therapiesoort niet meer dan 15% bijdragen aan het totale effect. De publicatie van Lambert en Asay deed een hoop stof opwaaien, vooral bij de hardnekkige ‘believers’ die van mening waren dat nou net hun therapie de enige echte en beste therapie was voor de cliënt.

In Nederland zijn er van de 250 verschillende therapiescholen maar 4 ‘officieel’ BIG-erkend.
De overkoepelende European Association for Psychotherapy erkent 26 vaak heel uiteenlopende vormen van Psychotherapie als ‘wetenschappelijk bewezen effectief.’

Dat de uitspraak ‘evidenced based psychotherapy’ echter weinig zeggend is, werd in 2001 duidelijk door de uitgebreide meta-analyses van Wampold c.s. Zijn bevinding was dat slechts 8% van het totale effect uit specifieke factoren zou bestaan. De rest komt tot stand door algemene therapiefactoren (70%) en door nog onverklaarde cliëntfactoren (22%).

 

Door deze uitkomsten nam de belangstelling voor de gemeenschappelijke therapiefactoren meer en meer toe. Het gaat er immers niet om waarin de therapiescholen van elkaar verschillen, maar wat ze met elkaar gemeenschappelijk hebben.

Het Oude Paradigma in de behandeling van psychosociale problematiek

Onderstaande opsomming geeft de opvattingen weer die in de huidige GZ-psychotherapie nog te veel worden gehanteerd. Het betreft de opvatting uit het medische model: ‘ik stel de diagnose en deze therapie maakt jou beter.’ 

 

  1. De ene vorm van therapie is beter dan de andere.

  2. Je moet je cliënt helpen met een wetenschappelijk bewezen effectieve behandel aanpak.

  3. Er zijn steeds meer evidenced based, dus wetenschappelijk bewezen effectieve behandelprotocollen. Dus je moet deze protocollen dan ook hanteren om je cliënt te helpen.

  4. Jouw therapie maakt de cliënt beter, hij kan het immers niet zelf.

  5. Het is de warme vertrouwensrelatie met je cliënt die maakt dat de cliënt verandert.

  6. Het persoonlijke, face to face contact is essentieel voor een goed veranderingsproces bij de cliënt.

  7. Het zijn jouw bijzondere therapeutische eigenschappen waardoor de cliënt verandert.

  8. De opvatting die de Cognitieve Gedragstherapie (CGT) aanhangt om zich te beperken tot het veranderen van het gedrag en het denken is afdoende want er zijn veel bewezen werkzame CGT- interventies.

Al deze bovenstaande stellingen zijn onjuist of achterhaald.

Het Nieuwe Paradigma in de Veranderkunde

Het wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van psychotherapie heeft geleid tot geheel nieuwe conclusies: 

 

  1. Alle therapieën scoren grosso modo even goed (het ‘Dodo-verdict’).

  2. Een (nog) niet bewezen behandelaanpak scoort zeker zo effectief.

  3. Een interventie levert niet meer dan 1% van het totale waarneembare effect.

  4. Het is de cliënt die maakt dat het werkt en die in zijn binnenwereld de verandering bewerkstelligt.

  5. De therapeutische relatie is een onmisbaar ingrediënt, maar draagt niet meer bij dan 7-9% van het totale effect.

  6. Internet-therapie waarbij de counselor of therapeut niet in beeld is, werkt even goed.

  7. De ene therapeut is beter dan een andere, dat wel, maar bijdrage aan het totale effect is beperkt tot zo’n 4%.

  8. De mens is een lichamelijk, emotioneel, gedragsmatig, sociaal, cognitief en spiritueel wezen. Wanneer je niet alle dimensies betreft in het veranderingsproces doe je je cliënt en diens mogelijkheden aan hulpbronnen tekort.

Wat is verandering

Ieder mens beschikt over de capaciteiten en hulpbronnen om het eigen zelfhelend en zelfgenezend vermogen in te zetten voor verandering. De verandering die gericht is op het realiseren van het eigen geluk. Soms is dat zo simpel als het maken van een keuze en daar naar handelen. Je hoort wel eens zeggen: ‘Een probleem is een niet genomen besluit.’ Deze stelling blijkt in de praktijk vaker correct dan je in eerste instantie zou denken. Of het nu werk, relatie of gezonder leven betreft. Dat vraagt moed: de kunst is te kunnen omgaan met de consequenties die daarmee gepaard gaan.
Maar alles is beter dan stil blijven staan en wanhopiger en eenzamer te worden, omdat alles hetzelfde blijft en je maar niet verder komt.

 

Verandering is anders omgaan met het probleem, met een situatie, of een bepaald persoon.

Verandering is ook: persoonlijke groei, zelfverwerkelijking en spirituele ontwikkeling. Wanneer je uit de oude opvattingen en patronen breekt, komt er nieuwe ruimte voor jezelf. Je gaat doen wat bij je past en waar je echt gelukkig van wordt.

Veranderen doe je zelf

Verandering kan ook bestaan uit anders omgaan met jezelf, met het leven, met de dood. Wanneer je door het noodlot wordt getroffen, met levenspech te maken hebt, naasten verliest of zelf ernstig ziek wordt, dan is het heel normaal om te denken: ‘Waarom IK?’ Het lastige, maar onvermijdelijke antwoord is: ‘Waarom jij niet?’. John Lennon zei het al: ’Life is what happens while you are busy making other plans.’

Verandering is ook een probleem dat vanzelf oplost: existentiële angst en eenzaamheid verdwijnen als sneeuw voor de zon, wanneer er een nieuwe liefde in het leven komt. Verandering kan ook inhouden dat je cliënt een andere manier vindt om het doel te behalen. Het is in elk geval van belang om het eens op een geheel andere manier te doen, want: Als je doet wat je altijd hebt gedaan krijg je wat je altijd hebt gekregen.

 

Veranderen als mens bereik je ook door bepaalde vaardigheden en capaciteiten te vergroten. Dat kent een breed scala aan toepassingen. Bijvoorbeeld: door beter te communiceren kun je het succes vergroten van je professionele (communicatie)skills èn je meer ontplooien als mens.

Ahn, H., & Wampold, B.E. (2001). A meta-analysis of component studies: Where is the evidence for the specificity of psychotherapy? Journal of CounsellingPsychology, 48,  251-257

 

Beutler et al. (2004). Therapist variables. In M.J.Lambert (Ed.),  Bergin and Garfield’s handbook of psychotherapy and behavior change (5th ed. Pp. 227-306). New York: Wiley.

 

Duncan, B.L. et al (2010). The Heart and Soul of Change second edition. Americain Psychological Association: New York.

 

Frank, J.D. (1961). Persuasion and healing. Baltimore: John Hopkins University Press.

 

Frank, J.D. & Frank, J.B. (1991). Persuasion and healing (3rd ed.) Baltimore: John Hopkins University Press.

 

Goldfried, M.R. (1982). Converging themes in psychotherapy. New York: Singer.

 

Grencavege, L.M., Norcross, J.C. (1990) Where are the commonalities among the the therapeutic common factors? Professional Psychology: Research and Practice 21,  372-378.

 

Gurin, J. (1990, March). Remaking our lives. American Health,  pp. 50-52

 

Jacobs, M.K., Christensen, A., Snibbe, J.R., Dolezal-Wood, S., Huber, A., & Polterok, A. (2001). A comparison of computer-based versus traditional individual psychotherapy. Professional Psychology: Research and Practice, 32.  92-96.

 

Kirsch, I., & Sapirstein, G. (1998). Listening to prozac but hearing placebo: A meta-analysis of antidepressant medication. Prevention & Treatment,1, Article 0002a, (http://www. journals.apa.org/prevention/volume1/pre0010002a.html).

 

Lawson, D. (1994; ). Identifying pretreatment change. Journal of Counseling and Development, 72, 244-248

 

Luborski, L. (1995). Are common factors across different psychotherapies the main explanation for the Dodo bird verdict “that everyone has won and all must have prizes?” Clinical Psychology: Science and Practice, 2, 95-103.

 

Luborsky, L., Singer. B. (1975). Comparative studies of psychotherapies: “Is it true that  everyone has won and all must have prizes”? Archieves of General Psychiatry, 32  995-1008.

 

Norcross, J.C. (2006). Integrating self-help into psychotherapy: 16 practical suggestions. Professional Psychology: Research and Practice, 37.  683-693.

 

Orlinsky, D.E. Comments on the state of psychotherapy research (as I see it). Psychotherapy Bulletin, 41, 37-41.

 

Prochaska, J.O., Norcross, J.C.,& DiClemente,C.C. (1994). Changing for good. New York: Morrow.

 

Rozenzweig, S. (1936). Some implicit common factors in diverse methods of psychotherapy: “At last the Dodo said, “Everybody has won and all must have prizes”. American Journal of Orthopsychiatry,6, 412-415.

 

Rozenzweig, S. (1954). A transvaluation of psychotherapy: A reply to Hans Eysenck. Journal of Abnormal and Social Psychology, 32,  885-891.

 

Schaap, C.P.D.R. (2001). Psychotherapie als placebo. In: Directieve therapie 21 p. 354-367

 

Wampold, B.E. (2001). The great psychotherapy debate: Models, methods, and findings. Mahwah, NJ: Erlbaum.

 

Wampold, B.E. (2007). Psychotherapy: The humanistic (and effective)  treatment. American Psychologist , 62, 857-87.

 

Wampold, B.E. (2010). The research evidence for the common factors models: A historical situated perspective. In: Duncan , B.L. et al (2010). The Heart and Soul of Change second edition. Americain Psychological Association: New York.

 

Wampold, B.E. & Bahkti, K.S. (2004). Attending to the omissions: a historical examination of the evidenced based practice movement. Professional Psychology: research and Practice, 35, 914-923.

 

Weiner Davis, de Shazer, & Gingerich, (1987).. Building on pretreatment change to construct the therapeutic solution: An exploratory study. Journal of Marital and Family therapy, 13, 395-364.